KUNST IN DE DORDOGNE
Zowel voor de kunst als voor de geschiedenis zijn
de Périgord en de Quercy verankerd in een verleden dat zowel
briljant als antediluviaans is... In de loop der eeuwen heeft de streek
modes en stijlen overgenomen en aangepast aan de eigen behoeften,
aangezien hier veel oorlogen en opstanden woedden, was de bouwkunst
vaak gericht op de verdediging.
PREHISTORISCHE KUNST
Het is moeilijk, zo niet onmogelijk om het prehistorisch erfgoed samen
te vatten. Niet zozeer omdat in de Périgord de meeste vindplaatsen
van Europa liggen, maar omdat het moeilijk is de motivatie van de
schilders van het paleolithicum te gissen. Waarom hebben ze vrijwel
uitsluitend dieren weergegeven en niet (of slecht) zichzelf? Hoe kwam
het dat ze zo handig gebruikmaakten van het reliëf van de grotten
en het zwakke licht van de toortsen om perspectief en de indrukvan
beweging te geven aan de getekende onderwerpen? En waarom kropen de
cromagnonmensen, die aan de ingang van de grotten leefden, op handen
en voeten of op hun buik diep de grotten in (meer an een kilometer
in Rouffignac) om daar te schilderen? Op die vragen kunnen prehistorici
en archeologen slechts onzekere en tegenstrijdige antwoorden geven.
Wat vrijwel zeker lijkt, is dat de schilder- en graveertechnieken
slechts door enkelen beheerst werden en dat ze van leraar op leerling
werd overgedragen. Waren dat sjamanen, priesters, intellectuelen wier
kennis zoveel respect afdwong dat ze zich niet met andere taken hoefden
bezig te houden dan schilderen, zorgen en voorspellingen doen? Het
blijft een mysterie...
De herinterpretatie van de beschilderde grotten doorbrak de mythe
van een lineaire evolutie in de kunst en van de superioriteit van
de moderne mens ten opzichte van zijn voorgangers, al was het maar
omdat onze voorouders 15.000 of 30.000 jaar geleden een kunst ontwikkelden
die ons nu nog steeds ontroert.
Symbolische kunst
Elke beschaving heeft een eigen artistieke visie en een manier van
weergeven. De cro-magnonmens (de prehistorie kent geen equivalent
voor de neanderthalers) maakte grotkunst. Gravures, sculpturen en
schilderingen met als algemeen kenmerk dat er weinig naturalistische
scènes worden weergegeven (enkele paringsrituelen, kuddes,
indicatoren van seizoenen zoals hoogmuilen, vechtende mannetjesdie-ren),
noch historische taferelen. De paleolithische iconografie lijkt puur
symbolisch. De dieren zijn in een processie, ze zeggen iets dat wij
niet begrijpen. Des te meer omdat de paleolithische kunstenaars die
tekeningen van hun voorouders vonden, deze gebruikten om andere dieren
mee voor te stellen. Op de romp van een paard staat die van een bizon,
die weer de voorkant van een mammoet vormt... Kortom, de grotten zijn
palimpsesten (tekeningen van verschillende periodes zijn over elkaar
aangebracht), die soms moeilijk leesbaar zijn. Waarmee schilderden
deze mensen? In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, zelden met
houtskool. Het zwart is magnesiumoxide, de okerkleur ijzeroxide. De
twee hoofdkleuren van het paleolithische palet bestaan dus uit aarde,
die de kunstenaars wisten te identificeren en extraheren, soms vrij
ver van hun 'werkplaatsen'. Ze smeerden ze uit met hun vingers, bedekten
er hun handen mee die dienstdeden als sjablonen, bliezen erop met
behulp van blaaspijpen of gewoon met de mond. Maar de kunstenaars
werkten niet alleen diep in de grotten. De beroemdste versierde grotten
zijn vast en zeker uitzonderingen. Ze werden ontdekt omdat door instortingen
de ingangen afgesloten werden, waardoor deze rijkdom bewaard bleef.
Waarschijnlijk waren de ingangen ook versierd. Deze eenvoudigere 'kunst
van alledag' (Bernifal, Saint-Cirq) is verdwenen door de instorting
van overhangende rotsen.
GALLO-ROMEINSE KUNST
Van alle bouwwerken die de Galliërs en de Romeinen oprichtten,
heeft slechts een klein aantal de tand des tijds doorstaan. De herinnering
aan de Gallische tijd leeft nog volop in de Quercy, waar verschillende
plaatsen beweerden het toneel te zijn geweest van de slag van Uxellodunum,
de laatste stuiptrekking van het verzet voordat Gallië werd veroverd
door Caesar. Dit zijn Capdenac-le-Vieux, Murcens in het dal van de
Vers, Impernal ten noorden van Luzech en ten slotte Puy d'lssolud,
inmiddels erkend als de plaats van het strijdtoneel. Tijdens de Romeinse
bezetting waren de hoofdplaats van de Petrocorii, Vesunna (Périgueux)
en die van de Cadurci, Divona (Cahors), belangrijke steden met tal
van openbare gebouwen. In Périgueux bevindt zich een aantal
overblijfselen uit deze periode, zoals de indrukwekkende tempel van
Vésone, de opgravingen van een domus (groot stadhuis) uit de
1ste en 2de eeuw, de resten van de arena's en mozaïeken, stéles
en altaren die tentoongesteld worden in het Musée de Périgueux.
In Cahors Is in het ruitvormige grondplan van de oude stad de Gallo-Romeinse
invloed herkenbaar. Het enige bouwkundige element van de thermen dat
bewaard is gebleven, is de Are de Diane. In het museum van Cahors
zijn een 3de-eeuwse sarcofaag en een gebeeldhouwde latei te bewonderen.
ROMAANSE KUNST
Na de onrust van de vroege middeleeuwen luidde de millenniumwisseling
het begin in van een nieuwe bloeitijd in de bouwkunst. Terwijl de
koninklijke macht versterkte, nam in Frankrijk ook het geloof een
hoge vlucht: Karolingische bouwwerken werden vervangen door grotere
kerken, gebouwd volgens geavanceerdere technieken.
Kerkelijke bouwkunst In de Périgord
- Deze streek is rijk aan romaanse kerken, waarvan het sobere uiterlijk
wordt gecompenseerd door het gebruik van mooie goudkleurige kalksteen.
Aan de buitenkant ontbreekt vrijwel elke versiering: de portalen hebben
geen timpaan en worden alleen verfraaid door booglijsten met een voetring
of een zaagtandpatroon... De plattegrond van het interieur is ook
heel eenvoudig: een schip, twee kruis-beuken, een koor, maar zelden
zijbeuken. Aan het koor bevonden zich soms straalkapellen (St-Jean-de-Cöle,Tourtoi-rac,
Montagrier), maar de koorsluiting was meestal recht.
De romaanse stijl in de Périgord onderscheidt zich vooral door
de koepelvormige gewelven. Sommige deskundigen denken dat deze bouwstijl
uit de Oriënt afkomstig was, andere beweren dat het een Franse
vinding is. De koepel biedt een aantal voordelen boven een tongewelf,
waarvoor zware steunberen nodig zijn. Bij koepels op trompen kan het
gewicht van het gewelf worden verdeeld over de zijmuren en de gordelbogen
van het schip. De eerste kerk waar deze stijl werd toegepast (St-Étienne-de-la-Cité
a Périgueux) vond navolging in een reeks andere bouwwerken,
waaronder Trémolat, Agonac, Grand-Brassac en Cherval. Hetzelfde
procédé wordt ook toegepast bij het schip, dat wordt
verdeeld in verschillende vierkante traveeën, overwelfd door
koepels op trompen. De trompen dienen als overgang van een hoekige
basis naar de cirkelvormige koepel. De Église St-Front in Périgueux
met het door vijf koepels overwelfde grondplan in de vorm van een
Grieks kruis is daar een mooi voorbeeld van. Sommige kerken vertonen
een heel andere bouwstijl: schip met zijbeuken (St-Privat, Cadouin),
rond of spits tongewelf. Vooral in de Ibéracois zijn talloze
gevels versierd met rijen boogjes, waaruit de invloed blijkt van de
bouwstijlen in de Saintonge en de Angoumois.
Burgerlijke en militaire
bouwkunst
El is slechts weinig overgebleven van de burgerlijke bouwkunst uit
de romaanse periode. Het oude stadhuis van St-Antonin-Noble-Val in
de Quercy blijft ondanks de vele latere aanpassingen een mooi voorbeeld
van de stedelijke architectuur uit de 12de eeuw. De burchten uit de
10de en 11de eeuw werden later ingrijpend verbouwd en hebben het oorlogsgeweld
en de tand des tijds nauwelijks doorstaan. De enige resten uit die
periode zijn de vierkante donjons.
In de Périgord zijn bij de kastelen van Bron, Beynac, Bourdeilles,
Mareuil, Commarque en Castelnaud nog delen uit de romaanse tijd te
zien.
GOTISCHE KUNST
De gotische kunst, ontstaan in de eerste helft van de 12de eeuw in
het Ile-de-France, verdrong gaandeweg de romaanse kunst. Ze bereikte
redelijk laat de Périgord en de Quercy, maar leefde er voort
tot in de 16de eeuw.
Religieuze kunst Architectuur - Kruisribgewelven
en de systematische toepassing van spitsbogen zijn de belangrijkste
kenmerken van de gotische architectuur, die verder wel regionale varianten
kende. In het zuiden van Frankrijk sloeg de gotische stijl uit het
noorden niet aan en bleef de nieuwe bouwstijl nauw verwant met de
romaanse tradities. De zuidelijke gotiek wordt dan ook gekenmerkt
door een breed, eenbeukig schip dat eindigt in een veelhoekige apsis
en de toepassing van massieve steunberen voor de ondersteuning van
het gewelf, hetgeen in het noorden werd opgevangen door luchtbogen.
Tussen de steunberen bevinden zich de kapellen.
Door hun geografische ligging, op de grens van het Pays d'Oïl
en het Pays d'Oc, ondergingen de Périgord en de Quercy zowel
de noordelijke als de zuidelijke invloeden, soms zelfs binnen hetzelfde
bouwwerk. De kathedraal van Sarlat heeft bijvoorbeeld een schip met
zijbeuken en luchtbogen, die kenmerkend zijn voor de gotiek uit het
noorden, terwijl zijkapellen duiden op de invloed uit het zuiden.
In de Quercy diende de school van de Languedoc als voorbeeld voor
het grondplan van de kerken van Gourdon (église St-Pierre),
Martel (St-Maur), Montpezat-de-Quercy (de rijkgede-coreerde Collégiale
St-Martin) en St-Cirq-Lapopie (gebouwd op een ouder, romaans bouwwerk).
Ze hebben een eenbeukig schip, dat bijna even breed als hoog is, met
talrijke zijkapellen.
Kloosters - Ook de kloosterarchitectuur
heeft niet steeds de tand des tijds doorstaan. Bovendien vonden er
vaak verbouwingen plaats. Dat was bijvoorbeeld het geval met de oude
cisterciënzerabdij van Beaulieu-en-Rouergue. Opmerkelijk zijn
de spitsbooggewelven en de fraaie zevenhoekige apsis van de in de
13de eeuw heropgebouwde abdijkerk. De ramen van dit gebouw respecteren
de voorschriften van het kapittel van de orde, dat 'witte ramen zonder
afbeelding voorschreef', waardoor het stenen schip baadt in zacht
licht. In Cadouin en Cahors zijn nog kloostergangen in laatgotische
stijl en in Périgueux een kloosterhof dat tussen de 12de en
16de eeuw werd gebouwd.
Versterkte kerken - In de 13de en 14de
eeuw rees overal in Frankrijk de ene gotische kerk na de andere uit
de grond. De inwoners van de Périgord, die door de oorlogen
in een constante onzekerheid leefden, versterkten hun romaanse kerken
(St-Amand-de-Coly) of bouwden heuse vestingen met een klokkentorendonjon,
een weergang en torens met kantelen en schietgaten, die dan als kerk
gebruikt werden (kerken van Rudelle en St-Pierre-Toirac). Deze kerken
boden de beste bescherming tegen het geweld van de gewapende Franse
of Engelse troepen die door de streek trokken.
Beeldhouwkunst en schilderkunst -Van
de tweede helft van de 13de eeuw tot de 15de eeuw werd een aantal
bijzondere beeldhouwwerken gemaakt, zoals de graftombe van de H. Étienne
in Aubaine (Corrèze), de graflegging van Carennac (16de eeuw),
de graftombe van de familie Cardaillac in Espagnac-Ste-Eulalie en
de liggende grafbeelden van kardinaal Pierre Des Prés en zijn
neef Jean Des Prés in de collegiale kerk St-Martin van Montpezat-de-Quercy.
Fresco's, muurschilderingen die werden aangebracht op een verse laag
kalk en die introkken in de muur, sieren talrijke kerken en kapellen.
De westelijke koepel van de kathedraal van Cahors is geheel bedekt
met 14de-eeuwse fesco's. In Rocamadour zijn de kapellen binnen en
de gevels buiten beschilderd. In de kapellen van St-André-des-Arques,
Martignac, Soulomès (verrijzenis In een eigentijds kader),
St-Geniès en van het kerkhofje van Montferrand-du-Périgord
vertellen de naïeve 14de-en 16de-eeuwse fresco's de Bijbelse
geschiedenis. Ze dulden op de vroomheid van de bevolking en geven
een goed beeld van de kledinggewoontes van boeren en edelen in die
tijd.
Burgerlijke en militaire architectuur
In de Périgord en de Quercy zijn in de tijd van de gotiek veel
kastelen gebouwd. Het was een periode van grote onzekerheid waarin
kleine plaatselijke potentaten opkwamen, wat leidde tot specifieke
architecturale kenmerken. Enkele voorbeelden zijn Bourdeilles en zijn
twee kastelen, het ene middeleeuws en het andere renaissancistisch;
het bisschoppelijk paleis van Chateau-l'Évêque; het hoog
op een rots gelegen Beynac, waarvan de sobere donjon geflankeerd wordt
door een landhuis; het fort van Castelnaud, waar in de tweede helft
van de 15de eeuw uitgebreide werken plaatsvonden; de indrukwekkende
citadel van Castelnau-Bretenoux, zetel van een machtige baronie; het
kasteel van het geslacht Gontaut-Biron in Cabrerets. Het chateau de
Bonaguil, in het grensgebied van de Quercy en de Agenais, is een geval
apart, want hoewel het werd gebouwd eind 15de, begin 16de eeuw, een
periode waarin werd gestreefd naar een grotere openheid en licht,
lijkt het in ieder opzicht op een middeleeuwse vesting.
In de steden werd na de Honderdjarige Oorlog veel gebouwd. De vrede
bevor derde de bedrijvigheid, het zakenleven bloeide op en rijke ambachtslieden
en handelaren geven graag wat geld uit aan grote, fraai gedecoreerde
woningen. In Sarlat, Périgueux, Bergerac, Cahors, Figeac, Gourdon
en Martel zijn de gevels van de huizen versierd met grote spitsboogarcades
op de begane grond waar winkeltjes lagen; de bovenverdiepingen kregen
spitsboog-of roosvensters, torentjes en wachttorentjes. De families
van kooplieden, magistraten, hoogwaardigheidsbekleders en stadsbestuurders
versierden hun gevel met schilden waarop hun wapen of hunl naam was
aangebracht. Tot de fraaiste voorbeelden uit deze periode behoren
het Hotel de la Raymondie in Martel, het Hotel de la Monnaie in Figeac,
het Hotel Plamon in Sarlat en de bekende Pont Valentré in Cahors.
GOUDEN EEUW VAN DE KASTELEN:
DE RENAISSANCE
In het begin van de 16de eeuw werd de kunst in Frankrijk nieuw leven
ingeblazer door Italiaanse invloeden. Koning Frans I en zijn edellieden
wilden de Italiaanse kunst in eigen land introduceren door Italiaanse
kunstenaars. Na de Honderdjarige Oorlog kwamen er meer financiële
middelen beschikbaar dankzij een hoger rendement van landgoederen
na de invoering van de deelpacht, handelsvrijheid op de Dordogne,
ijzerertswinning en de plaatsing van oud-strijders op goede posten.
De lage arbeidskosten en de mogelijkheid betalingen te spreiden over
meerdere generaties droegen bij tot het ondernemersklimaat.
Architectuur
Het kasteel en de kerk van Assier werden begin 16de eeuw gebouwd door
Saliot de Genouillac, grootmeester van de artillerie van Frans I.
Het kasteel doet niet onder voor de mooiste kastelen in het dal van
de Loire, maar is helaas voor drie vierde vernield. Ook de kastelen
van Montal en Puyguilhem kunnen de vergelijking met de Loire-kastelen
doorstaan.
De meeste van de overige 16de-eeuwse kastelen hebben naast elementen
in zuivere renaissancestijl, zoals vensters, dakkapellen en schoorstenen,
ook opvallende verdedigingskenmerken (Monbazillac, Losse...). De kastelen
van Cénevières, Bourdeilles, Lanquais en Les Bories,
evenals de kerk van Rouffignac, werden gedeeltelijk verbouwd in renaissancestijl.
De burgerlijke bouwkunst werd ook beïnvloed door de sierlijke
Italiaanse stijl. Voorbeelden zijn het Maison de Roaldès in
Cahors, het Maison des Consuls in Périgueux, het Hotel de Maleville
in Sarlat en het -Mei de Labenche in Brive.
Beeldhouwkunst
De met krijgsuitrusting versierde friezen op de omgang van de kerk
van Assier en de binnengevel van het kasteel behoren tot de origineelste
renaissancesculpturen in de Quercy.
De binnenplaats van het Chateau de Montal is een fraai voorbeeld van
de Italiaanse stijl met realistische borstbeelden in haut-reliëf.
Binnen kan het opmerkelijke trappenhuis zeker wedijveren met die in
de kastelen aan de Loire. In de kapel van het Chateau de Biron zijn
de grafbeelden te bewonderen van het geslacht Gontaut-Biron. De tombes
zijn versierd met beeldhouwwerk dat werd beïnvloed door de Italiaanse
quattrocento (15de eeuw).
VAN RESTAURATIE TOT CREATIE
Door de opstanden in de 17de en 18de eeuw kreeg het classicisme in
deze streek nauwelijks voet aan de grond. Het mooie Chateau de Hautefort
en het gasthuis zijn twee voorbeelden van classicistische architectuur
in deze streek. Na de opstanden richt men zich in de 19de eeuw op
het redden van monumenten, zoals het oude centrum van Sarlat, Figeac,
Cahors en de kathedraal St-Front in Périgueux. Restauratie
of creatie? Dat is een vraag die opkomt bij het bekijken van de ingrijpende
verbouwingen die plaatsvonden in Périgueux, bij verschillende
kastelen (Malartrie, Mareuil, Montfort. ..Jende tuinen van Marqueyssac
en Eyrignac. De criteria voor de conservering, die tot op heden voortduurt,
blijven zich ontwikkelen. In de 20ste eeuw wordt de streek toeristischer
en trekt kunstenaars. De tapijtwerker Jean Lurçat (1892-1966)
raakt gepassioneerd door St-Céré, de beeldhouwer Zadkine
door Les Arques en de fotograaf Robert Doisneau door de dalen van
de Dordogne en de Lot, terwijl Marc Chagall de gebrandschilderde ramen
maakt voor de kapel van Le Saillant.
Op het gebied van architectuur is de laatste grote moderne creatie
het Gallo-Romeins museum van Périgueux, dat voltooid werd in
2003. Vesunna werd ontworpen door Jean Nouvel. Het gebouw beschermt
de archeologische vindplaats en laat deze tot zijn recht komen dankzij
een 'eenvoudig' afdak op 14 pilaren en een glazen ombouw. De gigantische,
maar lichte structuur vormt een soort schatkist voor de museografische
inhoud.
NATUUR
GESCHIEDENIS